Dvoráks zeer persoonlijke Stabat Mater
Dvorák wist wat het betekende om aan het graf van een eigen kind te staan. Een paar maanden na het overlijden van zijn pasgeboren dochter Josefa in augustus 1875 begon hij aan zijn Stabat Mater. Vele componisten hadden de middeleeuwse tekst over het verdriet van Maria die naast het kruis van Christus staat, al getoonzet. Beroemd zijn de versies van Vivaldi, Pergolesi en Rossini. Maar zelden kreeg de eeuwen oude tekst een zo persoonlijke lading. Oratoriumkoor Kennemerland voert het stuk uit op vrijdag 11 november, kort na Allerzielen.
Dvorák trok zich in zijn Stabat Mater weinig aan van liturgische tradities. Hij maakte van de hymne een grootschalige tiendelige cantate. En waar de heersende stroming van het Caecilianisme vroeg om soberheid in de kerkmuziek daar putte de Tsjechische componist zich uit in vocale en instrumentale rijkdom. Zo zet het koor pas in na een uitgebreide orkestrale inleiding van 70 maten. Hoe diep ook de religieuze gevoelens die hij in zijn noten stopte, zijn Stabat Mater is niet geschreven voor de kerk maar voor de concertzaal.
Dvorák moest nog wel even geduld hebben voordat de compositie daadwerkelijk tot klinken kwam. Het in 1877 voltooide stuk beleefde zijn eerste uitvoering op 23 december 1880 in Praag en ging daarna de wereld over.
Dvoráks persoonlijke verdriet – op het moment dat hij de orkestratie voltooide had hij ook zijn andere twee kinderen verloren aan ziekte of ongeluk - resoneert in de dalende melodielijn van het openingsdeel. Indringend zingen de solisten: “Wie is de mens, die niet huilt”. Het koor ‘Eia, Mater, fons amoris’ heeft het karakter van een treurmars.
Maar er klinkt vooral ook troost en hoop door in Dvoráks muziek. Vier van de tien delen staan in een grote terts toonsoort. Het vijfde deel klinkt als een liefdevol wiegenlied. En als de muziek van het begin aan het slot terugkeert krijgt ze een klinkende stralenkrans.
Solisten, Oratoriumkoor Kennemerland en het Promenade Orkest o.l.v. Annelies Smit met het Stabat Mater van Dvorák, op vrijdag 11 november om 20:15 uur in de Adelbertuskerk in Haarlem.